Hoe ontwerp je een tuin? Deel 5

Onze paradijstuin droomt ervan om een bos te worden. Dat gaat vast lukken, want de grote bomen zijn er al. Nu wil ik graag ook wat voedsel uit mijn tuin. Zorg voor opbrengst is een belangrijk principe van Permacultuur. En ik heb altijd al groente, fruit en kruiden willen kweken. Maar laten we niet overdrijven: we hoeven niet zelfvoorzienend te zijn. Dat is op deze oppervlakte niet haalbaar en het zou ook heel veel werk en stress opleveren. Het moet wel leuk blijven! Maar alles wat we zelf kunnen produceren, levert een positieve bijdrage aan onze gezondheid en die van Moeder Aarde. Hoe minder tijd er verstrijkt tussen oogsten en opeten, hoe meer vitaminen en enzymen we binnen krijgen. En hoe dichterbij de planten worden gekweekt, hoe minder energie er nodig is voor koeling en vervoer. Onze tuin wordt dus bij voorkeur een voedselparadijsje.

De meeste mensen die een voedselbos aanleggen, beginnen op braakliggend land. Ze kiezen welke grote en kleine boomsoorten ze willen hebben en vervolgens passen ze de rest van de beplanting daarop aan. In Permacultuur wordt veel gewerkt met gildes. Een gilde is een gemeenschap van planten die elkaar ondersteunen. Centraal in het gilde staat een boom, meestal een fruitboom of notenboom. Daar omheen komen vaste planten zoals bijvoorbeeld rode en witte aalbes, witte klaver, smeerwortel en wilde marjolein. In zo’n gilde probeer je dan elke plant zoveel mogelijk functies te geven en elke functie door zoveel mogelijk soorten te laten vervullen (zie deel 4). De klaver en smeerwortel dienen bijvoorbeeld niet alleen als voedsel voor bijen en hommels, ze verbeteren ook de bodem. Klaver gaat net als de meeste vlinderbloemigen (erwten en bonen) een symbiose aan met rhizobiumbacteriën. De bacterie leeft in knobbels op de wortels van de klaver. Hij haalt stikstof op uit de lucht en stelt die beschikbaar aan de plant in ruil voor andere voedingsstoffen. Als de stikstof eenmaal in de bodem is vastgelegd, kunnen ook andere planten ervan profiteren. Smeerwortel vormt lange penwortels die diep in de grond doordringen. Daarmee haalt de plant voedingsstoffen en mineralen op waar andere planten niet bij kunnen. Als het blad van de smeerwortel afsterft, komen de stoffen beschikbaar voor andere planten. Smeerwortel is onder meer rijk aan kalium en fosfor en daardoor ideaal om mee te mulchen.

In ons geval zijn er al volwassen bomen. Hoe ontwerp je dan een gilde? Ik besloot dat dan ook maar andersom aan te pakken. Ik stelde mezelf de vraag: Wat voor een bos wil onze paradijstuin worden? Na wat zoeken op internet ontdekte ik op Wikipedia beschrijvingen van inheemse plantengemeenschappen. Een plantengemeenschap is een karakteristieke groep van planten die samen een natuurlijk ecosysteem vormen. Ze worden ingedeeld in klassen die de naam van de dominante boomsoorten dragen. Die klassen worden weer verder onderverdeeld in verbonden en die bestaan op hun beurt weer uit associaties. De eerste stap in het ontwerpen van een gilde is dus inventarisatie van de aanwezige bomen. Rondom onze tuin groeien met name essen, verder elzen, hulsten, esdoorns, meidoorns, hazelaars, vlieren, een taxus en een lijsterbes. In de directe omgeving staan beuken en Amerikaanse eiken. De grond is keileem, dus behoorlijk voedselrijk en vochtig. Al snel kwam ik bij Klasse van de eiken- en beukenbossen op voedselrijke grond. Deze klasse heeft als kenmerkende soorten in de boomlaag: es, zoete kers en taxus. In de struiklaag vind je aalbes en in de kruidlaag onder meer kruipend zenegroen, bosandoorn en knopig helmkruid. Precies die kruiden kwamen spontaan op in onze tuin nadat we de rododendrons hadden verwijderd en de natuur haar gang lieten gaan. De eiken- en beukenbossen op vruchtbare grond komen voor in twee vormen. Bij de associatie van het essen-iepenbos staan veel kensoorten die spontaan in onze tuin zijn verschenen, zoals dagkoekoeksbloem, geel nagelkruid en speenkruid. Nu hebben we geen iepen, maar dat kan ook door de iepziekte komen. Ook het vogelkers-essenbos heeft veel soorten die in onze tuin voorkomen, maar vogelkers hebben we niet. Verder komt die laatste associatie vooral voor op zandgronden langs beken en rivieren die regelmatig overstromen of kwelwater leveren. Bij ons is de grond vochtig en vruchtbaar dankzij de keileem.  Daarom denk ik dat onze paradijstuin in wezen een essen-iepenbos is.

Ik leerde nog iets nuttigs op deze Wikipediapagina’s. Als de vochtigheid van het essen-iepenbos afneemt, verandert het in een eiken-haagbeukenbos. En het essen-iepenbos komt van nature voort uit de associatie van sleedoorn en eenstijlige meidoorn. Die associatie heeft ook weer allemaal kensoorten die bij ons in het dorp veel voorkomen:  meidoorn, hondsroos, sleedoorn, vlier, rode kornoelje, wilde kardinaalsmuts, wegedoorn. Allemaal bloeiende inheemse soorten die belangrijk zijn voor vlinders en vogels. En een aantal ervan zijn ook nog eetbaar! Toen ik soorten zocht voor de heg achterin de tuin, vond ik hier een kant en klaar lijstje.

Je zou kunnen zeggen dat deze plantengemeenschappen kant-en-klare gildes zijn. Alleen zijn niet alle soorten in die gildes per se nuttig voor de mens. Juist de niet eetbare en zeer woekerende soorten verschenen: bosandoorn, dagkoekoeksbloem, kruipende boterbloem, speenkruid en een sieraardbei. Daarom hebben we de eetbare soorten zelf toegevoegd. Eerder hadden we al een appel, een mispel en een pruim geplant. Daar tussenin zetten we bessen: rode en witte aalbes, jostabes, kruisbes en blauwe bes. Wat je ook kunt proberen is niet-eetbare soorten vervangen door eetbare familieleden. Zo heeft de inheems rode kornoelje (cornus sanguinea) oneetbare bessen. Nu las ik ergens dat er een Japanse kornoelje bestaat (cornus kousa), die het ook goed doet in ons microklimaat en wél eetbare bessen heeft. Toevallig had ons tuincentrum die op voorraad. Ik plantte hem in de tuin en hij sloeg aan. Hij produceerde zelfs al gauw bessen. Maar die smaakten vooral heel waterig. Wat een teleurstelling!

Het essen-iepenbos staat ook bekend om z’n vele stinzenplanten:  exotische voorjaarsbloemen zoals het sneeuwklokje, de boerenkrokus en het gevlekt longkruid. Om de ongewenste soorten in toom te houden, plantte ik eetbare lentebloeiers zoals daslook en armbloemig look en ook sierplanten zoals donkere ooievaarsbek, knikkend nagelkruid en Italiaanse aronskelk. In eerste instantie kocht ik van die soorten maar een paar exemplaren. In de hete zomers van 2019 en 2020 wisten ze te overleven, maar na de koele natte zomer van 2021 hebben ze zich ook op andere plekken uitgezaaid. Er zijn ook soorten die nog op mijn verlanglijstje staan, maar die ik nog niet heb kunnen vinden: onder meer gewone engelwortel, groot heksenkruid, look zonder look en gele kornoelje.

Foto van daslook en gevlekt longkruid tegen een achtergrond van speenkruid, kruipende boterbloem en narcis
Daslook en gevlekt longkruid tegen een achtergrond van speenkruid, kruipende boterbloem en narcis

Terug naar de hoofdvraag van deze serie: Hoe ontwerp je een tuin? Als je al volwassen bomen hebt, onderzoek dan welke planten hun natuurlijke gezellen zijn. Komen ze spontaan op in je tuin, omarm dat dan. Je tuin heeft ze blijkbaar nodig. Houd de ongewenste woekeraars in toom door er andere soorten uit de associatie bij te planten die je wel mooi vindt, of die geneeskrachtig zijn of eetbaar voor mens of dier. Als je bomen veel schaduw geven, zoals die van ons, dan zal de keuze aan eetbare soorten veelal beperkt blijven tot fruit, noten en wat kruiden. Maar je hebt vast nog wel ergens een zonnig hoekje (misschien in de voortuin?) waar je groenten kunt verbouwen. Daarover volgende keer meer.

Tips voor verdieping

Zie ook

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *