Hoe ontwerp je een tuin? Deel 8

In zeven blogs heb je kunnen lezen hoe ik het ontwerp van onze paradijstuin heb aangepakt. Maar een tuin is nooit af. We maken fouten in ons ontwerp. We zijn eigenwijs en planten soorten die eigenlijk een andere grondsoort of lichtsterkte willen dan ze bij ons krijgen. We zien microklimaten en externe invloeden over het hoofd. Als je One Straw Revolution van Masanobu Fukuoka hebt gelezen, dan heb je gezien dat niet spitten slechts één facet is van zijn belangrijkste principe: Niet ingrijpen. Fukuoka wees ons erop dat wij, mensen, maar heel beperkt zicht op de natuur hebben. We kunnen nooit alle factoren en relaties in een ecosysteem overzien. We doen al snel teveel. We grijpen in, waardoor we schade toebrengen en weer opnieuw moeten ingrijpen om de schade te herstellen. In deel 1 schreef ik over één van de eerste ontwerpprincipes uit de Permacultuur: Observeer en reageer. Fukuoka zou zeggen: Observeer en doe zo min mogelijk. De natuur is veel slimmer dan wij. Als we goed observeren en openstaan voor de natuur, leert ze ons dat ze al een oplossing klaar heeft staan. Dat is een Permacultuurprincipe dat ik nog niet heb benoemd:  Pas zelfregulering toe en aanvaard feedback.

Knopig helmkruid met een rups van de helmkruidbladwesp.

In de eerste twee jaar na het verwijderen van de rododendrons, stond de tuin vol met vingerhoedskruid. Bosandoorn en knopig helmkruid verschenen ook al snel, net als brandnetels. In het tweede en derde jaar nam de kruipende boterbloem grote delen van de schaduwtuin over. Ik plantte maagdenpalmen en elfenbloemen, maar die waren niet opgewassen tegen deze krachtpatsers. Inmiddels zijn er nog meer woekeraars verschenen: speenkruid en zevenblad. De schaduwtuin is te groot om za allemaal onder controle te houden. Gelukkig zijn er een paar soorten die zich niet zo makkelijk laten wegdrukken: donkere ooievaarsbek, knikkend nagelkruid, longkruid en Italiaanse aronskelk. Ik had ze zelf geïntroduceerd, maar tijdens een wat nattere zomer zaaiden die planten zichzelf ineens uit. Dat was niet alleen een een goede les over welke planten het meest geschikt zijn voor mijn tuin, het was ook het moment om toe te slaan. In de permacultuur heet dit principe Wees creatief in het omgaan met of het reageren op veranderingen. In het vroege voorjaar, toen de boterbloemen nog in hun winterslaap verkeerden, maar de zaailingen van de ooievaarsbek al opkwamen, maakte ik een stuk grond vrij van onkruid en plantte de zaailingen daar uit.

Knikkend nagelkruid met Italiaanse aronskelk, kruipende boterbloem en donkere ooievaarsbek rondom een kleine aalbessenstruik.

En zo waren er de afgelopen jaren nog meer leerzame mislukkingen. Het originele ontwerp van de paradijstuin telde zes groentenbedden. Eén van de bedden bleek weinig productief. We kwamen tot de conclusie dat dat bed te weinig zon ving. Vlakbij dat bed hadden we een pruimenboom geplant die ook al niet gelukkig was in de spikkelschaduw. In ons derde jaar verplaatsten we het boompje naar de plek waar het bed was geweest. Daar groeit het nu een stuk beter. Omdat we het nu met een groentebed minder moesten stellen, besloot ik de sla en spinazie geen eigen bed meer te geven, maar tussen de andere groenten te kweken. In 2022 bleek ook een ander bed weinig productief. In dit geval was niet schaduw, maar droogte de oorzaak. Ik vermoed dat dat komt doordat de es in de tuin van de buurman haar wortels naar die plek heeft gedirigeerd. De frambozen en wijnbessen er vlakbij deden het in 2023 ook heel slecht. Hun bessen waren klein en verdroogd. Dit jaar ga ik uitproberen of we er mediterrane kruiden zoals rozemarijn en tijm kunnen kweken.

Wat in 2022 wel heel goed ging, was de teelt in de vier centrale bedden. Ik had alle planten voorgezaaid en opgekweekt in de kas. Toen ik de zaailingen in mei uitplantte, was de grond niet zo koud meer. De slakken waren nu ook wel actief, maar de plantjes waren inmiddels sterk genoeg om wat vraat aan te kunnen. Ik plantte alles in noord-zuid rijen en dicht op elkaar, een idee wat ik had overgenomen van syntropische bosbouw. Dat werkte fantastisch! Ik heb nog nooit zo’n grote snijbieten en palmkolen gehad. We konden voor het eerst echt veel bonen oogsten – vanaf augustus wekelijks twee porties. We hadden meer dan genoeg courgettes en zomaar drie pompoenen.
En toen verscheen er ineens meeldauw op de snijbiet en de courgetteplanten. Ik las ergens dat dat bij courgettes vaak aan het einde van het seizoen gebeurt, als het ’s nachts kouder wordt. Je kunt het voorkomen door te zorgen dat de planten voldoende water hebben (dan zijn ze weerbaarder) en voldoende ventilatie krijgen. Die voorzorgsmaatregelen had ik niet genomen. Ik had mijn groentebedden die droge zomer zelden water gegeven, omdat onze keileembodem nooit echt uitdroogt. En ik had alle planten ook heel dicht op elkaar gezet. Dat waren dus twee lessen voor 2023: bij droogte af en toe water geven en tegen het eind van het seizoen uitdunnen. Maar er was nog een derde les. Het was me al eerder opgevallen dat de bosandoorns als eerste worden aangetast door meeldauw, in augustus al. Toen ik de courgettes en pompoenen snoeide, zag ik er tussenin ook allemaal kleine zieke bosandoorns. Als ik dit jaar de bosandoorns met meeldauw direct verwijder, zal de ziekte zich ook minder verspreiden.

Drie seizoenen: maart, mei en oktober 2023.

Als ik terugkijk op de afgelopen jaren in onze paradijsje, en daarbij inzoom op de details van onze plannen, dan zie ik zowel successen als mislukkingen. Maar als ik uitzoom, dan zie ik een tuin die rijk is aan plantaardig en dierlijk leven én best fraai oogt én smakelijk voedsel produceert. En daar ging het uiteindelijk om. De details doen er niet toe. Controle is een illusie. Geef je over aan de natuur en geniet!

Tips voor verdieping:

Hoe ontwerp je een tuin? Deel 7

Waarom moeten de groenten altijd netjes in het gelid? We zijn toch niet in het leger? Waarom spitten we de tuin elk voorjaar helemaal om en moet elk onkruidplantje gewied? We hebben toch wel wat beters te doen in de tuin? Genieten bijvoorbeeld! Gelukkig kun je het kweken van groenten en fruit ook radicaal anders aanpakken.

De groentebedden in juli 2022.

Wat is het nut van die rechte lijnen? Ik denk dat veel mensen van orde houden. Ze vinden het fijn als alles netjes opgeruimd en aangeharkt is, zelfs in het bos. En die rijtjes zijn natuurlijk ook wel makkelijk bij het zaaien en schoffelen. Je weet dan precies waar je de kiemplantjes kunt verwachten. Alles wat buiten de lijntjes opkomt moet wel onkruid zijn en mag dus gewied. Althans, dat is de theorie. In de praktijk heeft mijn tuin zich nooit aan die theorie gehouden. De laatste jaren zorgden de kou en droogte in het voorjaar er bovendien voor dat zaden niet wilden kiemen. De onkruiden kiemden gek genoeg wel en niet alleen buiten de lijntjes. Misschien hebben de muizen en slakken ook het één en ander opgepeuzeld? In 2022 besloot ik om niets meer in de volle grond te zaaien. Ik kweekte alles op in de kas. Pas als de planten een centimeter of 10 groot waren, plantte ik ze uit in de tuin. Dat was een groot succes. Met het voorkweken vervalt ook de noodzaak voor rechte lijnen. Ik heb nog wel steeds aparte bedden voor de groenteteelt, maar eigenlijk hoeft ook dat helemaal niet. Eén van mijn grote voorbeelden, Alys Fowler, auteur van De eetbare tuin, zet haar groenten, fruit, kruiden en sierplanten gewoon allemaal dwars door elkaar. En niks in rijtjes, maar in groepen, zoals de natuur dat ook doet.

Alys heeft ook een mening over omspitten en onkruid wieden: dat doet de natuur ook niet, zegt ze. Ploegen en spitten is eigenlijk niet goed voor de vruchtbaarheid van de bodem. Die vruchtbaarheid is te danken aan de schimmels, beestjes en bacteriën die in de bodem leven. Ze breken dode plantenresten af en zorgen dat de voedingsstoffen daaruit beschikbaar komen voor levende planten. In de bovenste laag grond leven wezens die zuurstof ademen, dieper naar onderen leeft de microfauna die juist van een zuurstofarme omgeving houdt. Als je de tuin omspit, keer je die lagen om en komen de bodemfauna in terecht in een omgeving waarin ze waarin ze moeilijk overleven. Ook verniel je met spitten het mycelium: de draden waaruit de schimmelculturen bestaan. Door te ploegen dood je dus het bodemleven. Als je de aarde de hele herfst en winter braak laat liggen, of de ruimte tussen de planten tijdens het groeiseizoen volledig vrijhoudt, kan dat ook schade toebrengen. De regen kan voedingsstoffen gemakkelijker wegspoelen uit het losse zand. Harde buien kunnen de grond dichtslaan. Als het droog is, kan de bovenste laag vruchtbare aarde wegwaaien. De natuur doet daarom het tegenovergestelde van de ijverige moestuinder: ze bedekt de aarde liefst zo snel mogelijk met planten.

Op het pad van houtsnippers komen spontaan paddestoelen op.

Een pionier op het gebied van landbouw zonder ploegen (‘no-dig gardening’) was de Japanner Masanobu Fukuoka (1913 – 2008). Hij was ervan overtuigd dat de natuur geen hulp nodig heeft. Hij probeerde juist zo min mogelijk in te grijpen en zoveel mogelijk aan de natuur over te laten. In de zomer verbouwde hij rogge en gerst, en in de winter op dezelfde akker rijst. Hij zaaide de rogge of gerst als de rijst nog op het land stond. De zaden rolde hij in kleine bolletjes klei, die hij uitstrooide over het land. De klei beschermde de zaden tegen muizen en vogels tot ze ontkiemd waren. Bij het oogsten van de rijst, liet hij de stoppels staan en strooide hij het rijststro terug op het land. Het zaaien van de rijst deed hij op dezelfde manier, tussen de bijna rijpe rogge of gerst, waarvan hij vervolgens ook weer de stoppels en het stro achterliet op het land. Met zijn natuurlijke landbouw wist hij net zo’n hoge opbrengsten te halen als met andere Japanse boeren met conventionele landbouw, maar dan met minder inspanning en minder milieuschade. Behalve niet ploegen had Fukuoka nog drie principes: geen kunstmest gebruiken, niet wieden en geen pesticiden gebruiken.

De principes van Fukuoka kun je ook toepassen in je moestuin. Dat betekent niet meer spitten en wieden. Als je groenten oogst, knip je ze boven de grond af en laat je de wortels zitten (tenzij je die opeet natuurlijk). Alle bovengrondse delen die je niet gebruikt, spreid je weer uit over de bodem zodat ze ter plekke composteren en ondertussen ook het onkruid onderdrukken. Deze mulchlaag maakt je grond vruchtbaar en houdt ook vocht vast in de aarde. Onkruiden kun je zelfs gebruiken als een levende mulch. Als de onkruiden je groenten teveel beconcurreren en overwoekeren, dan heb je volgens Fukuoka een verkeerde combinatie ervan. Zelf zaaide hij klaver tussen zijn gewassen om stikstof in de grond te brengen en andere onkruiden in toom te houden.

Lente in de tuin. April 2023.

Er is nog een radicale methode die gebruik maakt van mulchen en niet spitten: syntropische bosbouw (syntropic agroforestry). Deze techniek is ontwikkeld door Ernst Götsch. Zijn doel was om kaalgeslagen gebieden in korte tijd weer vruchtbaar en productief te maken. Bij syntropische bosbouw worden groenten, kleine bomen en grote bomen tegelijk aangeplant. Er worden veel verschillende soorten gekozen. Van elke soort worden zeer grote hoeveelheden geplant en alles dicht op elkaar. De struiken en bomen worden verdeeld over lagen, afhankelijk van de hoeveelheid zon die ze nodig hebben. Het systeem imiteert een natuurlijke opeenvolging van soorten. In het eerste jaar zijn er veel groenten. Als de kleine boompjes zijn aangeslagen, levert het systeem ook fruit. En ondertussen krijgen de grote boomsoorten de kans om te groeien en vruchtbaar te worden. Tot zover lijkt het nog op een permacultuurtuin, maar Götsch vergroot de productiviteit van dit kunstmatige ecosysteem door op specifieke momenten extreem veel te snoeien. Het snoeien stimuleert de groei van de bomen. En door het snoeiafval ter plekke als mulch te gebruiken, verbetert de bodemvruchtbaarheid. In Brazilië werkt dit systeem heel goed. Maar Götsch is opgegroeid in Zwitserland en hij beweert dat de techniek ook werkt in een gematigd klimaat. Toch heb ik twijfels of het hier zo succesvol kan zijn. In Nederland is de zon veel minder sterk dan in de tropen en in de winter staat vrijwel alle groei stil. Hoe kun je dan zo’n hoge productiviteit halen? Mijn tuin is helaas niet zonnig en groot genoeg om echt met deze methode te experimenteren. Maar ik besloot een twee onderdelen ervan te proberen: rijen in noord-zuidrichting en alles heel dicht op elkaar planten. Wat ik daarvan geleerd heb, lees je in deel 8.

Een tuin vol groenten (en onkruid). Oktober 2023.

Tips voor verdieping:

Hoe ontwerp je een tuin? deel 6

Een paradijstuin die tevens moestuin is: kan dat eigenlijk wel? Verse groenten uit eigen tuin is natuurlijk een droom. Maar in de praktijk is een groentetuin ook heel veel werk en je hebt maar beperkt invloed op de opbrengst. Als jij, net als ik, heel gelukkig wordt van op handen en knieën in de tuin wroeten, reserveer dan een plekje in de zon voor een moestuin.

Er zijn al bibliotheken vol geschreven over hoe je de lekkerste, grootste of gezondste groenten kweekt. Vrijwel elk boek over moestuinieren zal je vertellen dat je aan wisselteelt moet doen. Wisselteelt houdt in dat je de plantenfamilies volgens een vast schema rouleert, zodat planten van dezelfde familie niet twee jaar achter elkaar op dezelfde plek groeien. Er zijn twee goede redenen voor dit gebruik. De meest bekende reden is dat ziektes en plagen zich minder goed handhaven als hun favoriete planten elk jaar ergens anders groeien.

Overzichtsfoto met vijf groentebedden gescheiden door een tegelpad en paadjes van houtsnippers
De groentebedden in juni 2022

Als je wisselteelt wilt toepassen, moet je wel weten uit welke familie je groentes stammen. Hier een klein overzicht:

  • nachtschadefamilie: aardappel, tomaat, aubergine, paprika, spaanse peper
  • koolfamilie (kruisbloemigen): alle soorten kool, maar ook radijs en rucola
  • peulvruchtenfamilie:  alle soorten erwten, bonen, peultjes, tuinbonen en kapucijners
  • schermbloemenfamilie: wortel, pastinaak, venkel, peterselie, dille, karwij, anijs
  • komkommerfamilie: komkommer, courgette, pompoen, meloen
  • composietenfamilie: sla, andijvie, witlof, schorseneren
  • narcisfamilie: uien, sjalotten, prei, knoflook
  • amarantenfamilie: rode biet, snijbiet, spinazie
  • grassenfamilie: alle soorten granen, rijst en maïs

Hoe meer moestuinboeken je leest, hoe meer wisselschema’s je tegenkomt. Sommige tuiniers reserveren voor bijna elke familie een eigen bed. Dan heb je heel veel aparte bedden nodig. Met name de eerste vier families zijn kwetsbaar voor plagen. Als je die groentes wilt kweken, heb je dus minimaal een vierslag nodig.

Ik heb zelf al een paar verschillende wisselschema’s geprobeerd, maar steeds voor slechts een paar jaar. Daardoor kan ik niet uit eigen ervaring zeggen welk systeem ik beter vind. Mijn laatste wisselschema was een vijfslag:

  • komkommerfamilie
  • aardappels
  • koolfamilie
  • schermbloemigen met amarantenfamilie en narcisfamilie
  • peulvruchten

Sla en tomaten kweek ik in de kas. Grassen kweek ik niet. De volgorde heb ik deels gebaseerd op het schema van Tom Petherick. In Genoeg, moderne gids voor duurzaam leven beschrijft hij hoe je met zijn wisselteelt alleen hoeft te bemesten voor de aardappels. Er blijven dan na elke wissel steeds precies de juiste voedingsstoffen achter voor de volgende teelt. Dat is meteen de tweede reden voor wisselteelt: je creëert bijna een natuurlijke kringloop van voedingsstoffen. Mijn wisselteelt is iets anders dan die van Petherick, omdat ik ook graag courgettes en pompoenen kweek. Die zijn er hongerig, dus daarom plaatste ik ze aan het begin van de reeks. Aanvankelijk had ik zes groentebedden, maar één plek bleek te weinig zon te vangen. Daarom besloot ik de weinig veeleisende composietenfamilie te verspreiden over de andere bedden.

Als je alleen wisselteelt gebruikt, creëer je eigenlijk bedden met minimonocultuurtjes. Zoals ik al in deel 4 schreef, doet de natuur het heel anders: verschillende soorten vormen samen plantengemeenschappen. Dat kun je in je moestuin nabootsen door verschillende soorten bij elkaar te planten in zogeheten polyculturen. De beroemdste combinatieteelt is waarschijnlijk de drie gezusters: mais met bonen en pompoenen. Deze drie soorten maken samen optimaal gebruik van de beschikbare voedingsstoffen en horizontale en verticale ruimte. Een succesvolle combinatie kan ook bestaan uit een groente en een kruid dat een bepaalde plaag afweert. Het bekendste voorbeeld daarvan is het verbouwen van wortels met afrikaantjes (tagetes) tegen bodemaaltjes. Ook over polyculturen is veel geschreven. Ik grijp altijd naar Van het Land van Alma Huisken als ik wil weten welke soorten wel of juist niet goed samengaan.

Close-up van twee groentebedden gescheiden door een pad van houtsnippers
De groentebedden in juli 2022. De aardappels tussen de kool waren een ongelukje: er waren er een paar achtergebleven van het jaar ervoor.

Mijn schema voor combinatie- en wisselteelt in 2022:

  1. palmkool en boerenkool met komkommerkruid, citroenmelisse en facelia
  2. pastinaak, snijbiet, rode biet, sjalot en prei met peterselie en afrikaantjes
  3. tuinbonen, stokslabonen en stoksnijbonen met oost-indische kers
  4. courgette en pompoen met komkommerkruid en smeerwortel
  5. aardappels met andijvie en goudsbloem

Maar waarom moeten groenten per se in keurige rijtjes en in speciale bedden worden verbouwd? En waarom zou je eigenlijk spitten en onkruid wieden? In de volgende aflevering aandacht voor een aantal radicale methoden van moestuinieren.

Hoe ontwerp je een tuin? Deel 5

Onze paradijstuin droomt ervan om een bos te worden. Dat gaat vast lukken, want de grote bomen zijn er al. Nu wil ik graag ook wat voedsel uit mijn tuin. Zorg voor opbrengst is een belangrijk principe van Permacultuur. En ik heb altijd al groente, fruit en kruiden willen kweken. Maar laten we niet overdrijven: we hoeven niet zelfvoorzienend te zijn. Dat is op deze oppervlakte niet haalbaar en het zou ook heel veel werk en stress opleveren. Het moet wel leuk blijven! Maar alles wat we zelf kunnen produceren, levert een positieve bijdrage aan onze gezondheid en die van Moeder Aarde. Hoe minder tijd er verstrijkt tussen oogsten en opeten, hoe meer vitaminen en enzymen we binnen krijgen. En hoe dichterbij de planten worden gekweekt, hoe minder energie er nodig is voor koeling en vervoer. Onze tuin wordt dus bij voorkeur een voedselparadijsje.

De meeste mensen die een voedselbos aanleggen, beginnen op braakliggend land. Ze kiezen welke grote en kleine boomsoorten ze willen hebben en vervolgens passen ze de rest van de beplanting daarop aan. In Permacultuur wordt veel gewerkt met gildes. Een gilde is een gemeenschap van planten die elkaar ondersteunen. Centraal in het gilde staat een boom, meestal een fruitboom of notenboom. Daar omheen komen vaste planten zoals bijvoorbeeld rode en witte aalbes, witte klaver, smeerwortel en wilde marjolein. In zo’n gilde probeer je dan elke plant zoveel mogelijk functies te geven en elke functie door zoveel mogelijk soorten te laten vervullen (zie deel 4). De klaver en smeerwortel dienen bijvoorbeeld niet alleen als voedsel voor bijen en hommels, ze verbeteren ook de bodem. Klaver gaat net als de meeste vlinderbloemigen (erwten en bonen) een symbiose aan met rhizobiumbacteriën. De bacterie leeft in knobbels op de wortels van de klaver. Hij haalt stikstof op uit de lucht en stelt die beschikbaar aan de plant in ruil voor andere voedingsstoffen. Als de stikstof eenmaal in de bodem is vastgelegd, kunnen ook andere planten ervan profiteren. Smeerwortel vormt lange penwortels die diep in de grond doordringen. Daarmee haalt de plant voedingsstoffen en mineralen op waar andere planten niet bij kunnen. Als het blad van de smeerwortel afsterft, komen de stoffen beschikbaar voor andere planten. Smeerwortel is onder meer rijk aan kalium en fosfor en daardoor ideaal om mee te mulchen.

In ons geval zijn er al volwassen bomen. Hoe ontwerp je dan een gilde? Ik besloot dat dan ook maar andersom aan te pakken. Ik stelde mezelf de vraag: Wat voor een bos wil onze paradijstuin worden? Na wat zoeken op internet ontdekte ik op Wikipedia beschrijvingen van inheemse plantengemeenschappen. Een plantengemeenschap is een karakteristieke groep van planten die samen een natuurlijk ecosysteem vormen. Ze worden ingedeeld in klassen die de naam van de dominante boomsoorten dragen. Die klassen worden weer verder onderverdeeld in verbonden en die bestaan op hun beurt weer uit associaties. De eerste stap in het ontwerpen van een gilde is dus inventarisatie van de aanwezige bomen. Rondom onze tuin groeien met name essen, verder elzen, hulsten, esdoorns, meidoorns, hazelaars, vlieren, een taxus en een lijsterbes. In de directe omgeving staan beuken en Amerikaanse eiken. De grond is keileem, dus behoorlijk voedselrijk en vochtig. Al snel kwam ik bij Klasse van de eiken- en beukenbossen op voedselrijke grond. Deze klasse heeft als kenmerkende soorten in de boomlaag: es, zoete kers en taxus. In de struiklaag vind je aalbes en in de kruidlaag onder meer kruipend zenegroen, bosandoorn en knopig helmkruid. Precies die kruiden kwamen spontaan op in onze tuin nadat we de rododendrons hadden verwijderd en de natuur haar gang lieten gaan. De eiken- en beukenbossen op vruchtbare grond komen voor in twee vormen. Bij de associatie van het essen-iepenbos staan veel kensoorten die spontaan in onze tuin zijn verschenen, zoals dagkoekoeksbloem, geel nagelkruid en speenkruid. Nu hebben we geen iepen, maar dat kan ook door de iepziekte komen. Ook het vogelkers-essenbos heeft veel soorten die in onze tuin voorkomen, maar vogelkers hebben we niet. Verder komt die laatste associatie vooral voor op zandgronden langs beken en rivieren die regelmatig overstromen of kwelwater leveren. Bij ons is de grond vochtig en vruchtbaar dankzij de keileem.  Daarom denk ik dat onze paradijstuin in wezen een essen-iepenbos is.

Ik leerde nog iets nuttigs op deze Wikipediapagina’s. Als de vochtigheid van het essen-iepenbos afneemt, verandert het in een eiken-haagbeukenbos. En het essen-iepenbos komt van nature voort uit de associatie van sleedoorn en eenstijlige meidoorn. Die associatie heeft ook weer allemaal kensoorten die bij ons in het dorp veel voorkomen:  meidoorn, hondsroos, sleedoorn, vlier, rode kornoelje, wilde kardinaalsmuts, wegedoorn. Allemaal bloeiende inheemse soorten die belangrijk zijn voor vlinders en vogels. En een aantal ervan zijn ook nog eetbaar! Toen ik soorten zocht voor de heg achterin de tuin, vond ik hier een kant en klaar lijstje.

Je zou kunnen zeggen dat deze plantengemeenschappen kant-en-klare gildes zijn. Alleen zijn niet alle soorten in die gildes per se nuttig voor de mens. Juist de niet eetbare en zeer woekerende soorten verschenen: bosandoorn, dagkoekoeksbloem, kruipende boterbloem, speenkruid en een sieraardbei. Daarom hebben we de eetbare soorten zelf toegevoegd. Eerder hadden we al een appel, een mispel en een pruim geplant. Daar tussenin zetten we bessen: rode en witte aalbes, jostabes, kruisbes en blauwe bes. Wat je ook kunt proberen is niet-eetbare soorten vervangen door eetbare familieleden. Zo heeft de inheems rode kornoelje (cornus sanguinea) oneetbare bessen. Nu las ik ergens dat er een Japanse kornoelje bestaat (cornus kousa), die het ook goed doet in ons microklimaat en wél eetbare bessen heeft. Toevallig had ons tuincentrum die op voorraad. Ik plantte hem in de tuin en hij sloeg aan. Hij produceerde zelfs al gauw bessen. Maar die smaakten vooral heel waterig. Wat een teleurstelling!

Het essen-iepenbos staat ook bekend om z’n vele stinzenplanten:  exotische voorjaarsbloemen zoals het sneeuwklokje, de boerenkrokus en het gevlekt longkruid. Om de ongewenste soorten in toom te houden, plantte ik eetbare lentebloeiers zoals daslook en armbloemig look en ook sierplanten zoals donkere ooievaarsbek, knikkend nagelkruid en Italiaanse aronskelk. In eerste instantie kocht ik van die soorten maar een paar exemplaren. In de hete zomers van 2019 en 2020 wisten ze te overleven, maar na de koele natte zomer van 2021 hebben ze zich ook op andere plekken uitgezaaid. Er zijn ook soorten die nog op mijn verlanglijstje staan, maar die ik nog niet heb kunnen vinden: onder meer gewone engelwortel, groot heksenkruid, look zonder look en gele kornoelje.

Foto van daslook en gevlekt longkruid tegen een achtergrond van speenkruid, kruipende boterbloem en narcis
Daslook en gevlekt longkruid tegen een achtergrond van speenkruid, kruipende boterbloem en narcis

Terug naar de hoofdvraag van deze serie: Hoe ontwerp je een tuin? Als je al volwassen bomen hebt, onderzoek dan welke planten hun natuurlijke gezellen zijn. Komen ze spontaan op in je tuin, omarm dat dan. Je tuin heeft ze blijkbaar nodig. Houd de ongewenste woekeraars in toom door er andere soorten uit de associatie bij te planten die je wel mooi vindt, of die geneeskrachtig zijn of eetbaar voor mens of dier. Als je bomen veel schaduw geven, zoals die van ons, dan zal de keuze aan eetbare soorten veelal beperkt blijven tot fruit, noten en wat kruiden. Maar je hebt vast nog wel ergens een zonnig hoekje (misschien in de voortuin?) waar je groenten kunt verbouwen. Daarover volgende keer meer.

Tips voor verdieping

Hoe ontwerp je een tuin? Deel 4

Als je de natuur haar gang laat gaan, dan kweekt ze in Nederland vooral bossen. Voor permacultuurontwerpers is dat meestal het grote voorbeeld. In de warme vochtige tropen en subtropen kunnen wouden het hele jaar door voedsel leveren. In ons koude klimaat lukt dat niet. Toch kun je ook in Nederland het ecosysteem van een bos als voorbeeld nemen.

De eerste stap is denken in lagen. Biologen onderscheiden vier lagen in het bos: de boomlaag, de struiklaag, de kruidlaag en de moslaag. In ontwerpen voor voedselbossen worden meestal meer lagen genoemd. Bijvoorbeeld:

  • grote bomen (zoals eik en beuk)
  • kleine bomen (zoals appel en vlier)
  • struiken en andere vaste planten (zoals bosbes en tijm)
  • een- en tweejarige kruiden die zichzelf uitzaaien (de meeste groentes en veldbloemen)
  • mossen
  • wortels, knollen en bollen (zoals smeerwortel en pastinaak)
  • klimplanten (zoals klimop en kamperfoelie)

Misschien is je tuin te klein voor grote bomen, maar ook dan blijven er genoeg lagen over om te vullen.

Gelaagdheid is niet het enige wat je van een bos kunt leren. De planten in een bos vormen samen een gemeenschap. Net zoals niet alle mensen goed met elkaar kunnen opschieten, zo zijn ook niet alle planten vrienden van elkaar. Ze vechten met elkaar om voeding of een plekje in de zon. Elke levensvorm op aarde is geëvolueerd in een omgeving vol andere soorten: andere planten, schimmels, dieren (mensen), bacteriën en virussen. Daardoor zijn alle levende wezens afhankelijk van elkaar. Met de ene soort leven we in symbiose: een samenwerkingsverband waar beide soorten van profiteren. Andere soorten eten we op. In de natuur heeft elke levensvorm zijn niche: zijn eigen plekje in de wereld waarin hij van alle soorten het meest succesvol is. Dat plekje moet je niet te letterlijk zien. Het is niet alleen een omgeving waarin de soort gedijt, maar ook een functie, een rol in de kringloop van het leven. Wat de natuur zo veerkrachtig maakt, is dat die plekjes en functies overlappen. Als de ene soort wegvalt, kan een andere soort zijn rol overnemen. Als je een tuin wilt ontwerpen die zichzelf in evenwicht houdt, dan moet je dus proberen zoveel mogelijk functionele relaties erin te krijgen: Verenig liever dan te scheiden. Dat doe je door planten te kiezen die meerdere functies tegelijk vervullen en door elke functie door meerdere plantensoorten te laten vervullen.

Welke functies zijn er? Dat hangt af van wat jij en je tuin nodig hebben. In onze paradijstuin onderscheid ik nu de volgende functies van planten (in alfabetische volgorde):

  • bodemverbeteraar
  • geneeskruid
  • nest-/schuilplaats voor dieren
  • privacyscherm
  • zonnescherm
  • sfeervergroter
  • voedselbron voor dieren
  • voedselbron voor mensen
  • windscherm

Die nest- en schuilplaatsen en voedselbronnen voor dieren zijn heel belangrijk. Als je die niet uit liefde voor de natuur opneemt, doe het dan uit eigenbelang. Je hebt insecten nodig om je planten te bestuiven en om vogels te lokken, die je op hun beurt weer nodig hebt om ongewenste insecten en slakken onder controle te houden. (Niet alleen planten hebben functies. Álle elementen in je tuin hebben rollen.)

De insecten en vogels zorgen met hun tsjirpen en zingen ook voor een rustgevend achtergrondgeluid. Dat brengt mij bij de functie sfeervergroter. Ik geloof niet dat dat in de permacultuurboeken staat, maar ik vind die functie wel erg belangrijk. Een sfeervolle tuin is goed voor de gezondheid. Door een verblijf in een mooie tuin, gaat je stressniveau omlaag en voel je minder pijn en negatieve emoties. Een plant die oneetbaar is voor mensen, maar wel mooi bloeit én belangrijk is voor bijen en vlinders, is daarom best welkom in mijn tuin. Maar het liefst kies ik planten die nog meer functies verenigen. Neem bijvoorbeeld de vlier (sambucus nigra): die geeft eetbare bessen voor mens en dier, mooie, welriekende, geneeskrachtige bloemen die ook populair zijn bij insecten, en in een heg geeft de vlier beschutting, schaduw en privacy.

Hoe meer functies de elementen in je tuin hebben, hoe meer overlap in functie ze zullen vertonen. Elementen kunnen elkaar versterken: Als je lijsters én egels hebt, heb je dag en nacht slakkenjagers aan het werk. Maar soorten kunnen elkaar ook vervangen.  Als je appelboom dit jaar niet veel oplevert, heb je misschien wel een overvloed aan bessen. Hoe meer relaties in je ecosysteem, hoe weerbaarder het geheel is. Als je tien essen plant en de essentaksterfte slaat toe, dan sterven waarschijnlijk al je bomen. Maar als je zowel essen, eiken als beuken plant, dan heb je na de essentaksterfte nog steeds een bos. Daarom luidt één van de Permacultuurprincipes  Gebruik en waardeer diversiteit.

Denk daarbij ook aan genetische diversiteit. Als jouw tien essen allemaal klonen van elkaar zijn, wat bij gekweekte planten vaak het geval is, dan zijn ze allemaal vatbaar voor dezelfde ziektes. In een oerbos verschillen alle essen genetisch veel meer van elkaar. Daar is de soort als geheel dus veel minder kwetsbaar. Helaas hebben we in Europa nog nauwelijks oerbossen over.

Een manier om meer soortendiversiteit en genetische diversiteit in je tuin te krijgen is door één zone open te stellen voor de natuur: de wilderniszone. Het is fascinerend om te zien welke soorten dan verschijnen. In onze tuin kwamen allemaal kruiden op die ik helemaal niet kende. Met behulp van een plantengids en de gratis app ObsIdentify kon ik ze identificeren: bosandoorn, knopig helmkruid, kruipend zenegroen, dagkoekoeksbloem, moerasspirea, moederkruid. Reserveer een klein stukje van jouw tuin voor de natuur en laat je verrassen. Maar pas op: laat de teugels niet volledig vieren, want dan schenkt Moeder Natuur je een oerwoud!

Met de klok mee: moerasspirea, vrouwenmantel, knopig helmkruid en dagkoekoeksbloem.

Over Permacultuur

Permacultuur is bedacht in Australië in de jaren 70. Universitair docent Bill Mollison en zijn student David Holmgren wilden een positief alternatief ontwikkelen voor de destructieve landbouwmethoden die zij om zich heen zagen. In 1978 publiceerden ze hun boek Permaculture One. De ethische principes en ontwerpprincipes van permacultuur worden inmiddels over de hele wereld toegepast.

Ik ben geen specialist op het gebied van permacultuur. Als je meer wilt weten, volg dan de links naar de website van Permacultuur Magazine. Daar worden de twaalf principes goed uitgelegd.

Tips voor verdieping

  • Gaia’s Garden. A guide to home-scale permaculture van Toby Hemenway, 2e editie, 2009.
  • Vlinders in de tuin. Tuinideeën en praktische tips van Inge van Halder, Liesbeth ten Hallers en Tim Pavlicek. Uitgave van de Vlinderstichting en KNVV uitgeverij, 2001. (Alleen nog tweedehands verkrijgbaar).

Hoe ontwerp je een tuin? Deel 3

Toen het eerste ontwerp voor onze paradijstuin klaar was, kon het grote werk beginnen. Voor een deel bestond dat uit hard landscaping, zoals de Britten dat noemen: constructie van schuttingen, schuren en aanleg van terrassen, paden en vijvers. Daarbij probeerden we zoveel mogelijk tweedehands materialen te gebruiken. Het zal niemand verbazen dat één van de permacultuurprincipes luidt: Gebruik en waardeer hernieuwbare grondstoffen en diensten. De eerste grondstof waar je dan aan denkt, is natuurlijk hout. Een vriend moest zijn wilgen knotten en hield een berg takken over. En laten wij nou altijd gedroomd hebben van zo’n vlechtwand!

Een vlechtwand is gemakkelijk te maken. Wat je nodig hebt zijn korte stevige stokken om in de grond te steken en lange flexibele tenen om er tussendoor te weven. De tenen waarmee je gaat vlechten moeten redelijk dik zijn: het dunste uiteinde bij voorkeur zo dik als een duim je hebt zeker een lengte van twee meter nodig om ze goed te kunnen vlechten. Laat de tenen niet te lang liggen voor je gaat vlechten, want dan worden ze minder buigzaam. Ook de staande stokken moet je zorgvuldig kiezen. Sommige soorten schieten heel snel wortel. Met name wilg is berucht. Dan krijg je dus een levend vlechtwerk.

Vlechtwand met op de voorgrond een appelboom en vingerhoedskruid, op de achtergrond het gazon en het huis.
De vlechtwand, 2020

Als je graag een levende heg wilt, is er ook een andere techniek. Die leerde ik van de Britse tv-serie Edwardian Farm (bekijk het fragment van aflevering 3 ). De techniek heet pleaching of hedge laying. In een bestaande heg worden takken bijna doorgehakt en horizontaal gelegd en vervolgens in elkaar gevlochten of vastgepind. Doordat de takken net niet helemaal zijn doorgesneden, blijven ze in leven. De slapende knoppen lopen weer uit en maken verticale takken, waardoor je een heel dichte levende heg krijgt. Misschien gaan we die techniek een keer achterin onze tuin proberen.

Terug naar de hard landscaping. Stenen zijn niet echt hernieuwbaar, maar ze zijn wel vrijwel eindeloos herbruikbaar. Het schaduwterras en de paden legden we van oude stoeptegels en bakstenen waar andere mensen graag vanaf wilden. Doordat het een verzameling van allerlei verschillende soorten en maten was, kregen we vanzelf een speels, rustiek effect. Maar dat hoeft natuurlijk niet. Als je meer van een strakke vormgeving houdt, kun je ook een grote partij van dezelfde stenen kopen bij een handelaar in gebruikte bestrating.

Na de hard landscaping, komt natuurlijk de soft landscaping, oftewel de planten. Want zonder planten wordt het geen tuin. Als je, zoals wij, jaren hebt gedroomd van een grote tuin, dan heb je inmiddels een flinke verlanglijst vol bloemen en struiken. Je kunt naar een tuincentrum gaan, een paar karren vol laden en alles lukraak ergens planten. Maar net als mensen kunnen planten niet overal aarden. Als je een tuin wilt die met de natuurkrachten mee beweegt, in plaats van ertegen vecht, dan kun je beter een ecosysteem ontwerpen. En dat is één van de sterke punten van permacultuur. Ontwerp van patronen naar details luidt één van de principes.

De grote lijnen in permacultuur heten ‘sectoren’ en ‘zones’. Een sector is een natuurlijke regio: een gebied in de tuin dat onder invloed staat van een externe factor zoals de zon, of de wind. Het is belangrijk om die factoren mee te nemen in het ontwerp. Daarnaast delen permacultuurontwerpers de tuin op in zones rondom het centrum (het huis). De activiteiten die de meeste tijd en inspanning kosten, worden geplaatst in de zone het dichtst bij het centrum, de activiteiten die de minste inspanning kosten het verst er vandaan. Nu is ons paradijs een stuk groter dan een postzegel, maar niet zo groot dat afstanden een rol spelen. Onze tuin heeft wel zones: terras, gazon, groentetuin, fruitbosje, maar het was de zon die bepaalde wat waar moest komen.

Tent op het gazon in de paradijstuin
De kampeerzone

De tuin is dan wel weer zo groot dat het onmogelijk bleek om alle zones tegelijk aan te pakken. Gelukkig heeft permacultuur daarvoor ook een tip: Pas kleine en trage oplossingen toe. We leven in een cultuur waarin alles draait om groei, liefst exponentiële groei. Opbrengsten moeten niet alleen elk jaar toenemen we vinden ook dat ze meer moeten toenemen dan het jaar ervoor. Het is waar dat alles wat leeft groeit. Maar de mate van groei is in de natuur altijd afhankelijk van de beschikbare energie en grondstoffen. In onze cultuur gaat het precies andersom. Wij bepalen hoeveel we willen groeien en dan stoppen we er zoveel energie in als daarvoor nodig is. Maar onze energie is niet onbegrensd. Voor alles bestaat een optimale maat. Als we groei forceren krijgen we plofkippen en burn-outs. Trager is vaak beter. Van de beroemde Duitse houtvester Peter Wohlleben heb ik geleerd dat beuken in hun jeugd traag moeten groeien, in de schaduw van andere bomen. Zo worden ze het sterkst en gezondst. Dat zie ik ook in mijn eigen tuin. Alle vaste planten groeien de eerste twee jaar na de aanplant nauwelijks. Ze steken hun energie in het kweken van wortels, pas daarna lopen ze echt uit. Daarom gaan we die heg achterin voorlopig ook niet neerleggen. Laat de struiken eerst maar goed aarden.

Omdat de tuin te groot was om in één jaar te ontwikkelen, begonnen we met de zones het dichtst bij het huis: het gazon en de groentebedden. We plantten wel een paar fruitbomen en een heg in het schaduwgedeelte, maar verder lieten we de zorg daarvoor over aan de natuur. In het vertrouwen dat Moeder Natuur zelf zou zorgen voor pioniersoorten om de bodem vruchtbaarder te maken en te beschermen tegen erosie. Voor Riemer was dit een buitenkansje. Hij wilde altijd al weten wat er zou gebeuren als je een tuin helemaal met rust liet. Nou, daar kwamen we achter. In het eerste jaar kregen we heel veel vingerhoedskruid. Mooi! Daarna verschenen er brandnetels, maar ook allerlei soorten planten die ik helemaal niet kende. Wat ik daarvan leerde, vertel ik later in deze serie.

De paradijstuin gezien vanaf het balkon, 2020

Over Permacultuur

Permacultuur is bedacht in Australië in de jaren 70. Universitair docent Bill Mollison en zijn student David Holmgren wilden een positief alternatief ontwikkelen voor de destructieve landbouwmethoden die zij om zich heen zagen. In 1978 publiceerden ze hun boek Permaculture One. De ethische principes en ontwerpprincipes van permacultuur worden inmiddels over de hele wereld toegepast.

Ik ben geen specialist op het gebied van permacultuur. Als je meer wilt weten, volg dan de links naar de website van Permacultuur Magazine. Daar worden de twaalf principes goed uitgelegd.

Tips voor verdieping:

  • Interview met David Holmgren, medeoprichter van Permacultuur, Happen Films (2015).
  • Het verborgen leven van bomen van Peter Wohlleben (2016). Boek over het sociale leven van bomen, gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek.
  • Life within planetary boundaries dl 1. Zweedse documentaire met Engelse ondertiteling over het feit dat onze huidige voedselproductie op de lange termijn niet houdbaar is.
  • Edwardian Farm, een serie gemaakt voor en uitgezonden door de BBC, waarin historicus Ruth Goodman en archeologen Alex Langlands en Peter Ginn een jaar lang leven en werken op een boerderij zoals dat ging in de jaren 1901-1910.

Hoe ontwerp je een tuin? Deel 2

In mijn jaren op de groene postzegel had ik me een beetje verdiept in Permacultuur, een set van twaalf principes waarmee je tuinen kunt ontwerpen die met de natuur meewerken in plaats van ertegen ingaan. Die kennis namen we mee naar onze nieuwe stek. Vergeleken met de postzegel, is onze huidige tuin heel groot. Maar ook een paradijstuin heeft grenzen. En dan heb ik het niet alleen over de afmetingen van het perceel. De bodemsoort, de directe omgeving en het lokale microklimaat beperken de mogelijkheden. En er zijn ook grenzen aan de hoeveelheid tijd en geld die je erin wilt steken. Het doel van Permacultuur is om een ecosysteem te ontwerpen dat zichzelf in stand houdt. Een tuin die met minimale ingrepen van de mens en met minimale schade aan de natuur toch een grote opbrengst oplevert. Wie wil dat nou niet?

Het eerste ontwerpprincipe van Permacultuur is Observeer en reageer. Doordat we al een paar seizoenen in het huis woonden voor we aan de tuin begonnen, wisten we hoe de zon er doorheen beweegt. Grofweg de helft ligt ’s zomers en in de herfst in de schaduw van de grote bomen. Je kunt dat zien als een hinderlijke beperking. Maar die bomen zorgen ook voor beschutting tegen wind en winterkou. En we houden van bomen, dus nemen we hun schaduw voor lief. Overigens heb ik in mijn drieënveertig jaar ook geleerd, dat de dingen die we als beperkingen zien, vaak juist iets zijn waarop we kunnen bouwen. Als de mogelijkheden onbegrensd zijn, zorgt dat vaak voor verlamming, doordat perfectionisme vrij spel krijgt. Als alles mogelijk is, wil je ook alles. Maar dat terzijde.

We hebben niet alle beperkingen geaccepteerd. Toen we het huis kochten, stond de achtertuin vol grote rododendrons en er was een coniferenhaag als erfafscheiding. We hadden die struiken kunnen laten staan, maar het zijn soorten die weinig bijdragen aan de biodiversiteit. Daarom besloten we eenmalig groots in te grijpen. Samen met de buurman hebben we een tuinbedrijf ingehuurd om de struiken er allemaal uit te halen. Het was wel een beetje een dilemma. Eigenlijk wil je geen graafmachine in je tuin. De zware machine drukt de grond in elkaar en dat is slecht voor de boomwortels en het bodemleven. Maar zoveel struiken met de hand rooien is dan weer slecht voor je rug.

Toen de tuin grotendeels leeg was, kon het ontwerpen beginnen. We begonnen met het opmeten van de achtertuin en het intekenen van de elementen die we niet konden verplaatsen. De achtertuin op het zuiden had al een terras bij het huis. Verder waren er een grote schuur, een gazon en een paar borders en vlak bij de schuur twee grote boomstronken.  Achterin de tuin was een wadi met uitzicht op de composthoop en schuren van de achterburen. Ik maakte een tekening op schaal met alle vaste elementen erin en legde die op een kopieerapparaat. Zo kon ik schetsen maken zonder de basis steeds opnieuw te hoeven tekenen.

De volgende stap was bedenken waar we behoefte aan hebben. In het voorjaar en najaar zitten we graag in de zon, daarvoor is het terras bij het huis ideaal. Maar we houden niet van hitte, daarom wilden we ook een terras achterin de tuin, onder de schaduw van de essen. Riemer wilde graag een gazonnetje. Ik wilde groenten, fruit en kruiden kweken. En om de plaatselijke fauna te helpen, moesten er natuurlijk veel bloeiende inheemse planten en een vijver komen. Dat betekende veel wensen voor de zonnige helft van de tuin.

Natuurlijk wilden we ook een composthoop. Want als je zelf compost kunt maken, waarom zou je dan betalen om je tuinafval te laten composteren en vervolgens ook weer om compost en potgrond te kopen? Composteren is een mooie illustratie van het Permacultuurprincipe Produceer geen afval, maak kringlopen. Nauw verbonden hiermee is het principe Vang energie en sla het op. Een voorbeeld daarvan is het opvangen van regenwater in een regenton. Wij kregen twee regentonnen bij ons nieuwe huis en namen ook onze oude ton mee. Daar zouden we vast een eind mee komen.

Tot zover de functionele benadering. Als je aan een paradijs denkt, dan heb je waarschijnlijk ook een esthetisch ideaal voor ogen. Als je een tuin wilt ontwerpen, moet je weten wat je stijl is. Ik hou van woest en wild. Ik droom van een eetbaar oerwoud. En wat ik heel spannend vind, dat zijn tuinen waarin je niet alles in één keer kunt overzien. Tuinen met kronkelpaadjes en verborgen hoekjes waarin je kunt verdwalen. En laat dat nou toevallig aansluiten op het Permacultuurprincipe Gebruik randen en waardeer de marge. Overgangsgebieden tussen verschillende landschappen en ecosystemen hebben vaak de rijkste biodiversiteit. Dat zie je in Nederland bijvoorbeeld bij bosranden: op de grens van bos en hei of bos en grasland. Om zoveel mogelijk rand te krijgen in verhouding tot de oppervlakte, gebruiken ontwerpers van Permacultuurtuinen veel kronkellijnen en spiralen. Zoiets had ik dus ook voor ogen. Ik wendde me tot de Perzische tuinen voor inspiratie. De chahar bagh zijn ommuurd en geometrisch van opzet. Vier paden verbeelden de vier paradijsrivieren en verdelen de tuin in quadranten. Een fontein in het midden symboliseert de bron van het water des levens. Een paradijstuin voor ons aardse paradijsje? Goed idee! Maar dan wel één waarin de paradijsrivieren meanderen.

Ontwerp voor de paradijstuin, 2018

Mijn eerste tekening van een kronkelige paradijstuin viel eigenlijk meteen in de smaak. Riemer deed een paar aanpassingen en toen kon het grote werk beginnen. Meer daarover meer in deel 3.

Over Permacultuur

Ik ben geen specialist op het gebied van Permacultuur. Als je meer wilt weten, volg dan de links naar de website van Permacultuur Magazine. Daar worden de twaalf principes goed uitgelegd. Ook vind je er veel interessante boeken, films en cursussen. Zelf begon ik met The Permaculture Way. Practical steps to create a self-sustaining world van Graham Bell.

Verder lezen

Over Permacultuur:

Over Perzische paradijstuinen:

Waarom liever geen rododendrons:

Zicht op de paradijstuin vanaf het balkon, juni 2019
Zicht op de paradijstuin vanaf het balkon, juni 2019

Hoe ontwerp je een tuin? Deel 1

Als je een nieuw huis koopt, of verhuist naar een zo’n kale bestrate vlakte, en als je dan nog geld overhebt, dan kun je een tuinontwerp laten maken. Maar wij hebben het gewoon zelf gedaan.

Voor we ons huidige paradijsje kochten, woonden we negen jaar op een postzegel. De tuin was niet alleen klein, hij lag ook nog op het noordwesten aan een winderige kant van de stad. De vorige bewoners hadden de hele tuin betegeld en die tegels daarna ook nog eens meegenomen. Het enige groen dat wij aantroffen, waren twee smalle stroken met klimplanten langs de schuttingen. De bodem bestond uit circa 30 cm zand op een ondergrond van Groningse blauwe zeeklei. We hebben de hele tuin tot een halve meter diep omgespit om die twee lagen een beetje te mengen. En we maakten het volgende ontwerp:

Tuinontwerp voor de Groene Postzegel, 2009

De mogelijkheden van onze nog niet groene postzegel waren heel beperkt. Er moest een terras komen en een pad van de achterdeur naar de schuur en de poort. Veel planten willen in de zon, daarom kwam het terras noodgedwongen in de schaduw van het huis. Ook een vijver moet in de zon om de waterkwaliteit goed te houden. Behalve de zon was ook de grondsoort bepalend voor het ontwerp. Mediterrane kruiden zoals rozemarijn en tijm houden niet van natte voeten, dus die plantten we in potten. Munt, bieslook en citroenmelisse kunnen wel op de klei. Die plantten we in de volle grond. We kochten een appelboom en namen een zaailing van een vlier mee uit het bos. Van vrienden kregen we een mooie grote krulhazelaar, die we zo plaatsten dat hij het zicht op de containers wegnam.

Ondanks de beperkingen van de tuin en misschien ook dankzij de beperkingen, heb ik er wel leren tuinieren. Een belangrijke ontwerples kwam gek genoeg van de vorige bewoners. Hoewel ze dus maar een heel smal strookje hadden beplant, hadden ze dat wel heel goed gedaan. Er was namelijk het hele jaar rond iets om van te genieten. De klimop zorgde voor wintergroen. Daarna verscheen als eerste bloeier van het jaar de winterjasmijn met zijn gele bloemetjes. Vervolgens de uitbundiger kleuren van de clematis, trompetbloem en kamperfoelie. In de herfst kleurde een wingerd de schutting rood en als laatst bloeide de klimop. En als alles dan na midwinter in diepe rust was, maakte de kamperfoelie vaak toch alweer verse groene blaadjes.

Hier een impressie van de Groene Postzegel door de jaren heen:

Als je zo foto’s bekijkt, valt de groei in de vierde dimensie ook nog op een andere manier op: een tuin ontwikkelt zich natuurlijk ook door de jaren heen. Bij het ontwerpen moet je niet alleen nadenken over de jaarcyclus, maar ook over groei van je bomen en struiken op lange termijn.

Lessen die ik geleerd heb:

  • Kijk hoe de zon gedurende de dag en in de loop van het jaar door de tuin beweegt. Waar kunnen zonminnende planten groeien en waar is schaduw? Heb je plek voor een zonterras én een schaduwterras? Waar heb je het meest behoefte aan?
  • Kijk uit welke richting de wind meestal door de tuin waait. Zijn er beschutte plekjes waar jij en je planten al vroeg in het jaar van de zon kunnen genieten?
  • Onderzoek de grondsoort. De vruchtbaarheid, de zuurgraad en de mate waarin de grond vocht vasthoudt, bepalen welke planten er willen groeien. Wil je iets planten wat helemaal niet bij jouw grondsoort past? Kijk dan of je de bodem plaatselijk kunt verbeteren of kweek de plant in een pot met de juiste grondsoort.
  • Ontwerp in vier dimensies:  lengte, breedte, hoogte en tijd. Probeer het hele jaar rond bloeiende (inheemse) planten in je tuin te krijgen. Zo hebben insecten het hele jaar voedsel en heb jijzelf het hele jaar iets om van te genieten. Houd bij je ontwerp ook rekening met de omvang die je bomen en struiken op langere termijn krijgen.