Hij komt in bijna elk middeleeuws kruidenboek voor: de mandragora of alruin. Of misschien moet ik zeggen: ‘zij’, want de herbaria beschreven twee varianten en dit is het vrouwtje. De wortel van de plant werd eeuwenlang gebruikt als pijnstiller en anestheticum, bijvoorbeeld bij bevallingen.
Of hij ook echt in veel middeleeuwse kruidentuinen groeide, weet ik niet. Hij komt niet voor op de plantenlijst voor de kroondomeinen van Karel de Grote (de Capitulare de villis) en hij staat niet op de plattegrond van de kloostertuin van Sankt Gallen. Misschien durfden de monniken het niet aan om deze plant te kweken? Hij had namelijk nogal een reputatie. Als je de wortel wilde opgraven, begon hij ijselijk te gillen. En wie de gil hoorde, viel meteen dood neer! Gelukkig wisten de kruidenboeken wel een manier om hem veilig te oogsten. Deze afbeelding uit de Tacuinum sanitatis laat zien welke wrede oplossing ze hadden bedacht: Neem een hond, bind hem met een touw aan de mandragora, en lok de hond zodat hij de wortel uit de grond trekt.
Als mediëvist en plantenliefhebster zou ik graag zelf mandragora kweken in mijn tuin. Maar ik vermoed dat het een veeleisende plant is. Ik heb de alruin nog nooit in het echt gezien. Als ik al in een hortus kom waar hij zou moeten groeien, dan vind ik steeds een leeg bed. De plant is niet opgekomen, of alweer verdwenen. Mijn ontwerp voor de lappendeken is dan ook gebaseerd op middeleeuwse afbeeldingen uit de Tacuinum sanitatis en de Hortus sanitatis.
Mijn gevaarlijke vrouw zit nog veilig in de grond. De Tacuinum sanitatis inspireerde me tot een dwarsdoorsnede. De strepen van mijn linnen broek werden de aardlagen. Een stukje van een oude spijkerbroek werd de lucht. Het lijfje van het alruinvrouwtje maakte ik van een lapje voeringstof van de kringloopwinkel. De zelfkant met rafels dient als haren en haarwortels. Van de Hortus sanitatis leende ik de ietwat kuise houding. Maar laat je niet bedriegen door haar neergeslagen ogen. Zodra ze open gaan, heeft ze je in haar macht.