Vorig jaar vond ik in een tweedehandsboekwinkel in Deventer een cursusboek voor het maken van kunstzinnige wandtapijten: het Art Quilt Workbook van Jane Dávila en Elin Waterston. In 11 lessen leer je verschillende technieken. Het is de bedoeling dat je een thema kiest en elke les een werkje maakt met dat thema, zodat je aan het eind een hele serie hebt. Nu ben ik nogal eigenwijs. Als er geen docent in de buurt is, dan denk ik al snel: deze opdracht sla ik over, want ik vind hem niet zo leuk. Maar dit keer startte ik netjes volgens het boekje.
De cursus begint met uitleg over kleur en compositie. Eén van de opdrachten is dat je een voorwerp moet natekenen zonder je potlood van het papier te lichten en zonder naar je papier te kijken. Ik koos als voorwerp een oude spaarpot die altijd op mijn werktafel staat. Ik heb stiekem een klein beetje gesjoemeld en het resultaat was wel leuk. Toen dacht ik: als ik dáár nou eens een lapje van maak.
Ik tekende de omtrek van de olifant en de aap na en trok dat over op patroonpapier. Toen dook ik in mijn lappenmand. Voor de olifant vond ik een stukje nepleer dat een zelfde soort textuur lijkt te hebben als de huid van een echte olifant. Voor de aap vond ik een stukje nepsuede. De achtergrond is een rest van een overhemd uit de lappenmand van mijn schoonmoeder. Ik lijmde de patronen op de achterkant van de stof. Op die manier was het makkelijker om de vormen uit te knippen. Vervolgens naaide ik de applicaties op met een festonsteek. Daarna kwam de blinde tekening.
Als dit een klein wandkleedje was geweest, had ik die getekende lijn gebruikt voor het eigenlijke quilten: het op elkaar stikken van de bovenlaag, de vulling en de onderlaag. Maar omdat het nog heel lang duurt voor ik aan het quilten toe ben (nog meer dan 100 lapjes te gaan!), heb ik de blinde tekening er gewoon op geborduurd. Ik heb de lijnen overtrokken op patroonpapier en dat op de olifant en de aap gespeld. Het overtrekpapier bleek niet doorzichtig genoeg om te kunnen zien of ik binnen de lijntjes van de applicatie bleef. Dat was dus een mooie echo van het blind tekenen.
De olifant bracht me ook op het idee voor een thema. De spaarpot had ik als kind cadeau gekregen van mijn vader en hij had hem zelf ook weer van zíjn vader. Een erfstuk dus. Een mooi thema voor een serie lapjes.
“I wanna lay you down in a bed of roses” klonk de stem van Jon Bon Jovi in mijn tienerkamer. Op mijn bed lag een dekbedovertrek met roosjes van Marjolein Bastin. Cadeautje van mijn oma, waarschijnlijk besteld uit de Libelle. Het mooie stofje paste totaal niet bij het kleurenschema van mijn ‘blauwe suite’, maar dat maakte mij niks uit. Ik heb net zolang in mijn rozenbed geslapen tot de stof helemaal doorgesleten was en daarna heb ik de goede delen hergebruikt in een nieuw dekbedovertrek. En toen kon ik het nóg niet over mijn hart verkrijgen om de restjes weg te gooien. Ik stopte ze in mijn lappenmand.
Bij een romantisch stofje hoort een romantisch patroontje. De keuze viel op een traditioneel patroon dat bekend staat als English wedding ring en single wedding ring. Maar het naaien ervan was helaas niet allemaal rozengeur en maneschijn! Ik heb het mezelf natuurlijk ook extra moeilijk gemaakt door twee stofjes te kiezen van verschillende materialen en diktes. Als beginner maak je dat soort fouten. Nou ja, dan maar niet perfect.
Toen het eerste ontwerp voor onze paradijstuin klaar was, kon het grote werk beginnen. Voor een deel bestond dat uit hard landscaping, zoals de Britten dat noemen: constructie van schuttingen, schuren en aanleg van terrassen, paden en vijvers. Daarbij probeerden we zoveel mogelijk tweedehands materialen te gebruiken. Het zal niemand verbazen dat één van de permacultuurprincipes luidt: Gebruik en waardeer hernieuwbare grondstoffen en diensten. De eerste grondstof waar je dan aan denkt, is natuurlijk hout. Een vriend moest zijn wilgen knotten en hield een berg takken over. En laten wij nou altijd gedroomd hebben van zo’n vlechtwand!
Een vlechtwand is gemakkelijk te maken. Wat je nodig hebt zijn korte stevige stokken om in de grond te steken en lange flexibele tenen om er tussendoor te weven. De tenen waarmee je gaat vlechten moeten redelijk dik zijn: het dunste uiteinde bij voorkeur zo dik als een duim je hebt zeker een lengte van twee meter nodig om ze goed te kunnen vlechten. Laat de tenen niet te lang liggen voor je gaat vlechten, want dan worden ze minder buigzaam. Ook de staande stokken moet je zorgvuldig kiezen. Sommige soorten schieten heel snel wortel. Met name wilg is berucht. Dan krijg je dus een levend vlechtwerk.
Als je graag een levende heg wilt, is er ook een andere techniek. Die leerde ik van de Britse tv-serie Edwardian Farm (bekijk het fragment van aflevering 3 ). De techniek heet pleaching of hedge laying. In een bestaande heg worden takken bijna doorgehakt en horizontaal gelegd en vervolgens in elkaar gevlochten of vastgepind. Doordat de takken net niet helemaal zijn doorgesneden, blijven ze in leven. De slapende knoppen lopen weer uit en maken verticale takken, waardoor je een heel dichte levende heg krijgt. Misschien gaan we die techniek een keer achterin onze tuin proberen.
Terug naar de hard landscaping. Stenen zijn niet echt hernieuwbaar, maar ze zijn wel vrijwel eindeloos herbruikbaar. Het schaduwterras en de paden legden we van oude stoeptegels en bakstenen waar andere mensen graag vanaf wilden. Doordat het een verzameling van allerlei verschillende soorten en maten was, kregen we vanzelf een speels, rustiek effect. Maar dat hoeft natuurlijk niet. Als je meer van een strakke vormgeving houdt, kun je ook een grote partij van dezelfde stenen kopen bij een handelaar in gebruikte bestrating.
Na de hard landscaping, komt natuurlijk de soft landscaping, oftewel de planten. Want zonder planten wordt het geen tuin. Als je, zoals wij, jaren hebt gedroomd van een grote tuin, dan heb je inmiddels een flinke verlanglijst vol bloemen en struiken. Je kunt naar een tuincentrum gaan, een paar karren vol laden en alles lukraak ergens planten. Maar net als mensen kunnen planten niet overal aarden. Als je een tuin wilt die met de natuurkrachten mee beweegt, in plaats van ertegen vecht, dan kun je beter een ecosysteem ontwerpen. En dat is één van de sterke punten van permacultuur. Ontwerp van patronen naar details luidt één van de principes.
De grote lijnen in permacultuur heten ‘sectoren’ en ‘zones’. Een sector is een natuurlijke regio: een gebied in de tuin dat onder invloed staat van een externe factor zoals de zon, of de wind. Het is belangrijk om die factoren mee te nemen in het ontwerp. Daarnaast delen permacultuurontwerpers de tuin op in zones rondom het centrum (het huis). De activiteiten die de meeste tijd en inspanning kosten, worden geplaatst in de zone het dichtst bij het centrum, de activiteiten die de minste inspanning kosten het verst er vandaan. Nu is ons paradijs een stuk groter dan een postzegel, maar niet zo groot dat afstanden een rol spelen. Onze tuin heeft wel zones: terras, gazon, groentetuin, fruitbosje, maar het was de zon die bepaalde wat waar moest komen.
De tuin is dan wel weer zo groot dat het onmogelijk bleek om alle zones tegelijk aan te pakken. Gelukkig heeft permacultuur daarvoor ook een tip: Pas kleine en trage oplossingen toe. We leven in een cultuur waarin alles draait om groei, liefst exponentiële groei. Opbrengsten moeten niet alleen elk jaar toenemen we vinden ook dat ze meer moeten toenemen dan het jaar ervoor. Het is waar dat alles wat leeft groeit. Maar de mate van groei is in de natuur altijd afhankelijk van de beschikbare energie en grondstoffen. In onze cultuur gaat het precies andersom. Wij bepalen hoeveel we willen groeien en dan stoppen we er zoveel energie in als daarvoor nodig is. Maar onze energie is niet onbegrensd. Voor alles bestaat een optimale maat. Als we groei forceren krijgen we plofkippen en burn-outs. Trager is vaak beter. Van de beroemde Duitse houtvester Peter Wohlleben heb ik geleerd dat beuken in hun jeugd traag moeten groeien, in de schaduw van andere bomen. Zo worden ze het sterkst en gezondst. Dat zie ik ook in mijn eigen tuin. Alle vaste planten groeien de eerste twee jaar na de aanplant nauwelijks. Ze steken hun energie in het kweken van wortels, pas daarna lopen ze echt uit. Daarom gaan we die heg achterin voorlopig ook niet neerleggen. Laat de struiken eerst maar goed aarden.
Omdat de tuin te groot was om in één jaar te ontwikkelen, begonnen we met de zones het dichtst bij het huis: het gazon en de groentebedden. We plantten wel een paar fruitbomen en een heg in het schaduwgedeelte, maar verder lieten we de zorg daarvoor over aan de natuur. In het vertrouwen dat Moeder Natuur zelf zou zorgen voor pioniersoorten om de bodem vruchtbaarder te maken en te beschermen tegen erosie. Voor Riemer was dit een buitenkansje. Hij wilde altijd al weten wat er zou gebeuren als je een tuin helemaal met rust liet. Nou, daar kwamen we achter. In het eerste jaar kregen we heel veel vingerhoedskruid. Mooi! Daarna verschenen er brandnetels, maar ook allerlei soorten planten die ik helemaal niet kende. Wat ik daarvan leerde, vertel ik later in deze serie.
Over Permacultuur
Permacultuur is bedacht in Australië in de jaren 70. Universitair docent Bill Mollison en zijn student David Holmgren wilden een positief alternatief ontwikkelen voor de destructieve landbouwmethoden die zij om zich heen zagen. In 1978 publiceerden ze hun boek Permaculture One. De ethische principes en ontwerpprincipes van permacultuur worden inmiddels over de hele wereld toegepast.
Ik ben geen specialist op het gebied van permacultuur. Als je meer wilt weten, volg dan de links naar de website van Permacultuur Magazine. Daar worden de twaalf principes goed uitgelegd.
Het verborgen leven van bomen van Peter Wohlleben (2016). Boek over het sociale leven van bomen, gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek.
Life within planetary boundaries dl 1. Zweedse documentaire met Engelse ondertiteling over het feit dat onze huidige voedselproductie op de lange termijn niet houdbaar is.
Edwardian Farm, een serie gemaakt voor en uitgezonden door de BBC, waarin historicus Ruth Goodman en archeologen Alex Langlands en Peter Ginn een jaar lang leven en werken op een boerderij zoals dat ging in de jaren 1901-1910.
Bij het verschonen van het beddengoed, viel het me eens op dat een dekbedovertrek vooral aan het hoofdeinde slijt. Het middenstuk en het voeteneind worden veel minder snel dun. Wanneer het grootste deel dus nog goed is, moet je het toch weggooien. Wat een verspilling!
Toen herinnerde ik mij iets dat ik ooit ergens had opgevangen: Vroeger, toen er nog geen dekbedden waren en de bedden nog werden opgemaakt met losse dekens en lakens, was men veel zuiniger met textiel. Als het hoofdeinde van een laken te dun was geworden, knipten onze grootmoeders het versleten stuk eraf en naaiden er een nieuwe strook aan vast. Ik bedacht me dat zoiets met moderne dekbedovertrekken ook best uitvoerbaar is. Dus bewaarde ik mijn versleten overtrekken en toen ik er vier bij elkaar had gespaard, knipte ik de nog goede delen eraf en maakte ik daarvan twee nieuwe patchwork overtrekken.
Maar als je vier dekbedovertrekken vervangt door twee, dan kom je er natuurlijk nog steeds twee te kort. Daarom kocht ik ook twee nieuwe, van biologisch katoen. Dat kostte wel wat extra, maar ik had ook juist geld bespaard door twee overtrekken zelf te maken.
Voor de versleten stukken vond ik trouwens ook nog een bestemming uit de oude doos. Als je van oude lappen smalle repen knipt, kun je daarvan weer iets nieuws haken, bijvoorbeeld een vloerkleedje. Nu had ik helemaal geen vloerkleedje nodig, maar in een boek met haakideeën zag ik iets wat ik wel nodig had: pantoffels. Ze zijn niet helemaal zo mooi geworden als ik voor ogen had, maar ze zaten wel heel lekker.
Andere ideeën voor hergebruik van huishoudtextiel:
Dekbedovertrek: Van de stukken die nog goed zijn, kun je natuurlijk ook kussenslopen maken.
Handdoek: Als er dunne stukken of gaten zijn ontstaan, zitten daar meestal nog wel een paar goede stukken tussen die groot genoeg zijn een washandje of een vaatdoek.
(Komt dit verhaaltje je bekend voor? Dat kan. Ik publiceerde het in 2013 op mijn vorige blog De groene postzegel.)